De wet voor ontrouwe vrouwen
11,2 Dit zijn de verdere opdrachten die de Here Mozes gaf: ‘Geef de Israëlieten opdracht dat zij alle melaatsen, allen die een open wond hebben en allen die onrein zijn doordat zij een dode hebben aangeraakt, uit het kamp moeten wegsturen. 3 Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. Verwijder hen, zodat zij het kamp waarin Ik tussen u woon, niet verontreinigen.’ 4 Ook deze opdracht werd door het volk Israël uitgevoerd.
5,6 Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Zeg tegen het volk Israël dat als iemand, man of vrouw, een van de zonden doet die mensen tegen de Here kunnen bedrijven en daarmee zijn naaste schaadt, 7 hij zijn zonde moet belijden en wat hij schuldig is, volledig moet vergoeden met een vijfde deel extra, aan degene die hij heeft benadeeld. 8 Maar als de persoon die hij onrecht heeft aangedaan, is gestorven en er geen naaste bloedverwant is aan wie hij kan aflossen, moet die vergoeding aan de priester worden gegeven, samen met een ram als verzoening. 9,10 Als het volk Israël een geschenk aan de Here brengt, zal dat geschenk naar de priester gaan.’
11,12 De Here zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen het volk Israël dat als een getrouwde vrouw overspel pleegt, 13 maar er geen bewijs van dat overspel is, omdat er geen getuige van bestaat 14 en haar man jaloers en achterdochtig is, 15 hij haar bij de priester brengt met een offer voor haar van 2,2 liter gerstemeel, zonder olie of wierook erdoor, want het is een spijsoffer van jaloersheid. Dit offer dient om de waarheid aan het licht te brengen of zij wel of niet schuldig is. 16 De priester zal haar voor de Here brengen, 17 heilig water in een stenen vat doen en dat vermengen met stof van de vloer van de tabernakel. 18 Hij zal haar haren losmaken en haar het spijsoffer van de jaloersheid in de handen geven om te bepalen of de vermoedens van haar man juist zijn. De priester zal voor haar gaan staan met het vat met bitter water dat een vloek brengt. 19 Hij zal van haar eisen dat zij verklaart onschuldig te zijn en dan zal hij tegen haar zeggen: “Als geen andere man met u heeft geslapen dan uw eigen man, blijf dan vrij van de gevolgen van dit bittere water dat de vloek brengt. 20 Maar als u overspel hebt gepleegd, 21,22 zal de Here u tot een vloek onder uw volksgenoten maken, want Hij zal uw heup laten wegrotten en uw buik laten opzwellen.” En de vrouw zal daarop antwoorden: “Ja, laat het zo zijn.” 23 Dan zal de priester deze vervloekingen in een boek schrijven en ze afwassen in het bittere water. 24 Als hij de vrouw het water laat drinken, wordt het bitter in haar lichaam (als zij schuldig is). 25 Dan zal de priester haar het spijsoffer van de jaloersheid uit handen nemen, het voor de Here op en neer bewegen en het naar het altaar dragen. 26 Hij zal er een handvol van nemen—een deel voor het geheel—dat op het altaar verbranden en daarna de vrouw van het water laten drinken. 27 Als zij is verontreinigd, doordat zij overspel heeft gepleegd, zal het water in haar lichaam bitter worden, haar buik zal opzwellen en haar heup zal wegrotten. Zij zal een vloek onder haar volk zijn. 28 Maar als zij rein is en geen overspel heeft gepleegd, zal zij ongedeerd blijven en zwanger kunnen worden.
29 Dit is de wet voor ontrouwe vrouwen—of de verdenkingen van een man tegenover zijn vrouw— 30 om te bepalen of zij inderdaad ontrouw is geweest. Hij zal haar voor de Here brengen en de priester zal volgens deze wet handelen. 31 Haar man zal niet verantwoordelijk worden gesteld voor haar zonde, want zij alleen is schuldig.’