Hooglied 7

1Och, prinses, wat loop je sierlijk! De welvingen van je lichaam lijken door een meesterbeeldhouwer ontworpen.
Je navel lijkt op een sierlijke kelk, waar een heerlijke wijn in hoort. Je buik lijkt op een schoof tarwe, versierd met lelies.
Je borsten zijn zo mooi als twee jongen van de gazellen.
Je hals rijst als een ivoren toren op en je ogen lijken op de diepglanzende vijvers van Chesbon die bij de poort Bath-Rabbim liggen. Je neus is zo fraai als de toren van de Libanon die over de stad Damascus uitziet.
Je hoofd steekt fier omhoog als de berg Karmel en je haar glanst koperrood. De koning kijkt er geboeid naar.
Wat is de liefde heerlijk! Heerlijker dan alle andere dingen waarnaar men kan verlangen.
Je slanke lichaam lijkt op een dadelpalm waaraan de borsten als dadeltrossen bloeien.
Ik zei dat ik die palmboom wilde beklimmen en de trossen ervan plukken wilde. Je borsten lijken op rijpe druiventrossen. De geur van je adem doet mij denken aan de geur van appels.
Je gehemelte is heerlijker dan de beste wijn…
…laat die wijn naar mijn liefste toevloeien, zodat hij hem slapend kan drinken.

10 Ik behoor toe aan mijn liefste, ik verlang naar hem.
11 Kom, mijn liefste, laten wij samen het veld ingaan en overnachten in een van de dorpen.
12 Of laten wij heel vroeg de wijngaard ingaan en kijken of de wijnstokken al uitlopen, of de knoppen al openspringen en de granaatappelbomen al bloeien. Daar zal ik mij aan je geven.
13 Ik ruik de geur van de liefdesappels en overal groeien de heerlijkste vruchten. Mijn liefste, ik heb ze voor jou bewaard.