Thathnai roept de bouwers ter verantwoording
11,2 In die tijd waren er twee profeten in Jeruzalem en Juda: Haggai en Zacharia, de zoon van Iddo. Zij brachten boodschappen van de God van Israël over aan Zerubbabel en Jesua. Zij moedigden hen aan de tempelbouw te hervatten! De twee leiders namen het werk weer ter hand en werden hierbij geholpen door de profeten. 3 Maar Thathnai, gouverneur van de gebieden ten westen van de Eufraat, ging naar hen toe. Hij werd vergezeld door Sthar-Boznai en hun collegaʼs. ‘Wie heeft u toestemming gegeven de tempelbouw te hervatten?’ vroegen zij. ‘En van wie mag u deze muren voltooien?’ 4 Zij wilden ook een lijst hebben met de namen van de mensen die aan de bouw werkten. 5 Maar omdat de hele situatie in Gods hand was, werden de leiders van de Judeeërs niet gedwongen het werk stil te leggen. Zij mochten doorgaan met bouwen, zolang hierover bericht naar koning Darius onderweg was en men zijn besluit afwachtte. 6 Hier volgt een afschrift van de brief die Thathnai, de gouverneur van het gebied ten westen van de Eufraat, en Sthar-Boznai en hun collegaʼs uit datzelfde gebied hadden gestuurd aan koning Darius.
7 ‘Aan koning Darius. Hartelijke groeten van ons allen! 8 Hierbij delen wij u mee dat wij een bezoek hebben afgelegd aan de tempel van de grote God in het gewest Juda. Op het ogenblik wordt deze tempel herbouwd met grote steenblokken en de wanden worden met hout betimmerd. Men werkt hard en de bouw vordert goed. 9 Wij hebben de leiders gevraagd: “Wie heeft u hiervoor toestemming gegeven?” 10 Wij hebben hun namen genoteerd en die lijst bij deze brief gevoegd. 11 Zij gaven ons het volgende antwoord: “Wij dienen de God van hemel en aarde. Wij herbouwen zijn tempel, die enkele eeuwen geleden is gebouwd door een groot koning van Israël. 12 Maar onze voorouders hadden de God van de hemel toornig gemaakt. Daarom leverde Hij hen over aan de macht van koning Nebukadnezar van Babel. Die heeft de tempel verwoest en ons volk in ballingschap naar Babel weggevoerd. 13 In zijn eerste regeringsjaar heeft koning Kores echter bevolen deze tempel te herbouwen. 14 Bovendien gaf hij de zilveren en gouden voorwerpen terug die Nebukadnezar uit de tempel in Jeruzalem had weggehaald. Nebukadnezar had die neergezet in de tempel in Babel, maar Kores heeft ze daarvandaan laten halen. Hij heeft al deze voorwerpen overhandigd aan een zekere Sesbazzar, die hij tot gouverneur van Juda had benoemd. 15 Hij gaf hem opdracht deze in de tempel in Jeruzalem neer te zetten en ook de tempel te laten herbouwen. 16 Sesbazzar heeft toen de fundamenten van die tempel gelegd. Sindsdien is aan de bouw gewerkt, hoewel deze nog niet klaar is.” 17 Welnu, Majesteit, wij adviseren u in de koninklijke archieven in Babel te laten nagaan of Kores werkelijk bevel heeft gegeven tot herbouw van die tempel. Laat ons daarna alstublieft horen welke beslissing u hierover neemt.’